2 Sam. 13 : 23, een plaats bij Efraïm, waar Absalom bij de schaapscheerders de zonen des konings nodigde. Om deze plaats te vinden identificeerde men Efraïm met Efron, 2 Kron. 13 : 19, en met Ofra, Joz. 18 : 23; 1 Sam. 13 : 17, en met het Efraïm in het N.T., Joh. 11 : 54, en deze nederzetting zoekt men in het dorp Et-Taijibe, N.O. van Bethel.
Dan is B. de hoogte El-asoer, een bergtop met een kleine bossage van eiken, en men zou zich daar een heiligdom B. kunnen voorstellen op de hoogste berg van het middengedeelte van Palestina, ruim 1000 m hoog. Nu wordt daar „asoer” vereerd, die voor een Moh. heilige geldt; daaruit blijkt, dat een stuk Kanaänietische Baälsdienst nog in de tegenwoordige tijd voortleeft, en dat zelfs de naam van de vroeger vereerde godheid ongeveer in zijn oude vorm bewaard is (De Groot).Ondertussen heeft Alt indertijd gemeend B. te moeten zoeken in Chirbet Hazzoer aan de O. helling van de berg van Nebi Samwil; maar dit is niet in de nabijheid van het Efrongebergte. Trouwens, Alt maakt bezwaar om Efraïm te vereenzelvigen met Et-Taijibe. Maar men zal toch op grond van de gegevens in 2 Sam. 13 dit B. wel in El-Asoer moeten denken. „Niet slechts past de ligging uitstekend bij de weg, die de gevluchte prinsen volgens vers 34 nemen (verbeterde lezing weg van Bahurim), op hun terugkeer naar Jeruzalem, maar ook is deze tamelijk ver van Jeruzalem gelegen plek met veel weideland buitengemeen geschikt voor de situatie, die in ons hoofdstuk verondersteld is” (De Groot).