een Kanaänietische stad, toegewezen aan Aser, maar niet door Israël veroverd. De stad was gunstig gelegen aan de zeeweg door de kustvlakte, daar waar de weg uit Galilea de zee bereikte.
Achtereenvolgens werd de stad onderworpen door de Egyptische Farao Seti I (1320) en door Assyrische koningen als Sanherib (701) en Assoerbanipal (640). Nadat het in 312 was verwoest, werd het weer opgebouwd door Ptolemeüs II, die toen de naam Ptolemais aan de stad gaf. In de tijd van de Maccabeën hebben de Joden hier gestreden; te Ptolemais werd Jonathan verraderlijk gevangen genomen en begon zijn martelaarschap. Flavius Josephus schrijft van de stad: Zij paalt aan Galilea, is aan de zee gelegen, en is in een grote vlakte gebouwd. Zij is omringd van bergen, aan de O.-zijde door de bergen van Galilea, aan de Z.-zijde door de Karmel, die er 120 stadiën vandaan is en ten N. door de Tyrische Trap. Twee stadiën van de stad stroomt de kleine rivier Belus. In de Rom. tijd was het sinds keizer Claudius een kolonie. Daarom ziet men op penningen der stad uit de keizertijd: COL. PTOL. (Colonia Ptolemais). Toen was het een belangrijke haven; bij de terugkeer van de derde zendingsreis ging Paulus hier aan land, waar hij de gemeente bezocht, Hand. 21 : 7. De stad heeft een wisselvallige geschiedenis gehad. Tijdens de kruistochten was het hier het laatste bolwerk der kruisvaarders totdat St Jean d’Acre (gelijk het toen heette) viel. Meermalen is de stad veroverd; in de allerlaatste tijd door generaal Allenby in 1918, waardoor Akka (gelijk nu de naam is), tot Palestina behoort.Intussen is het de vraag of het huidige Akka op de plaats van het oude A. ligt. De Finse geleerde Saarasilo meent te moeten zoeken in de heuvel Tell el-Fuchchar, 1500 ten O. van de zeestad. Maar later (in de tijd van de Seleuciden) ontwikkelde zich de havenwijk aan de zee, ten koste van de nederzetting op de heuvel, welke achteruitging tot een dorp, om eindelijk geheel te verdwijnen.