Zwitser
m. (-s), hij die geboortig is uit Zwitserland ; eert. zoveel als huursoldaat; ook livreibediende ; — (spr.) geen geld, geen Zwitsers, zonder betaling geen waar; — (Zuidn.) zo zat, zo dronken als een Zwitser, in hoge mate dronken ; — (gew.) een baard als een Zwitser, een lange zware baard.