zate
zate - Zelfstandignaamwoord 1. landgoed
Walter De Clerck (1981)
1. Zitting (van een stoel, een fauteuil enz.); - vand. ook: zitplaats; stoel, fauteuil enz. De Burchtheer rees uit zijn zate, TEIRLINCK 1952, 1, 199. Hij gaat in de brede zetel zitten. De zate ligt wat hoog en zijn voeten raken de grond niet meer, TEIRLINCK 1952, 2, 210. Dan gebeurde het... zondags in de vroegmis, dat gelovige kristenen, die zich...
Van Dale Uitgevers (1950)
v. (-n), 1. (waterb.) grondslag waarop iets, inz. een dijk, rust, staal: middelen om tot een stevige zate voor de dijk te geraken ; het stortebed onder de zate der aanplemping ; 2. bij eb droogvallend gedeelte in een haven langs een beschoeiing of bekledingsmuur ; 3. bezitting, hoeve, landgoed (vgl. havezate); 4. (Zuidn.) zi...
Jozef Verschueren (1930)
('za:tə) v. (-n) [~ zitten] I. [dat waarop iemand, gezeten, gevestigd is] hoeve, landgoed. II. 1. Algm. dat waarop iets gezeten is, rust: de van een dijk. 2. Inz. a. ligplaats voor schepen in het zand van een haven. b. Utbr. scheepstimmerwerf.
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
v./m. (-n), 1. (waterbouwkunde) grondslag waarop iets, m.n. een dijk, rust, staal; 2. bij eb droogvallend gedeelte in een haven langs een beschoeiing of bekledingsmuur; 3. bezitting, hoeve, landgoed (havezate).
J.H. van Dale (1898)
ZATE, v. (-n), (waterb.) waarop iets rust, steunt, de staal: middelen om tot eene stevige zate voor den dijk te geraken; het stortebed moest onder de zate dier aanplemping geheel worden opgeruimd tot op den zuiveren grond; — hoeve, landgoed, buitenplaats (ook ZATHE gespeld); — (Zuidn.) zitting van een stoel, zetel; scheepstimmerwerf ;...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: