('za:tə) v. (-n) [~ zitten]
I. [dat waarop iemand, gezeten, gevestigd is] hoeve, landgoed.
II. 1. Algm. dat waarop iets gezeten is, rust: de van een dijk.
2. Inz. a. ligplaats voor schepen in het zand van een haven.
b. Utbr. scheepstimmerwerf.