Wat is de betekenis van winden?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

winden

winden - Werkwoord 1. (ov) een draad of kabel draaiend op een as of klos aanbrengen Kan jij dat touw om die paal winden? winden - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord wind 2. meervoud van het zelfstandig naamwoord winde Woordherkomst van het...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

winden

winden - onregelmatig werkwoord uitspraak: win-den 1. het eromheen draaien, of om zich heen doen ♢ zij windt de wol om de kluwen 2. eromheen slingeren ♢ de klimop windt zich om de boom ...

2024-04-26
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Winden

Ingewikkelde groeiwijze bij windende planten, waarbij de stengeluiteinden, onder nog niet verklaarde invloed der zwaartekracht, spiralen beschrijven. Vlak achter de zich scheef of horizontaal stellende groeitop treedt een krachtige strekking der internodiën op, terwijl de bladeren vaak pas tot verdere ontwikkeling komen als de stengels een ver...

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Winden

v., wine, w o u n, w o u n; garen —, hespelje, hispelje, haspelje; door — naar binnen brengen, ynwine.

2024-04-26
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

winden

1. (wand; gewunden), winden, draaien; ophijsen; vlechten (kransen); wringen, ineendraaien; gewundene Wege, kronkelwegen; sich winden, zich draaien; zicb kronkelen; ineenkrimpen; sich winden vor Lachen, zich doodlachen. 2. waaien; lucht opsnuiven, snuffelen (van wild); es windet, het waait.

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Winden

(wond, heeft gewonden), 1. draaiende (in lagen) leggen (om iets), wikkelen: een doekje om zijn vinger winden ; draad op een klas winden; — tot een kluwen vormen; — (spr.) men kan hem. om de vinger winden, zie Vinger; — zich winden, zich slingeren, wikkelen (om): slingerplanten winden zich om d...

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

winden

wond, h. gewonden (1 omwikkelen; zwachtelen; 2 ophijsen met een windas; 3 v. e. kaapstander: draaien): 1. een doekje om de vinger winden, garen op een haspel winden; 2. lasten winden; 3. de kaapstander winden (om het anker te lichten); refl. zich winden om een boom; nog: Z.-N. gewonden brood; zie gewonnen.

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Winden

(Convolvulaceeën), een tweezaadlobbige plantenfam. met 40 geslachten, welke zeer veel windende soorten tellen; vandaar de familienaam. De vergroeidbladige bloemen zijn dikwijls groot. In onze streken zijn vooral bekend de akkerwinde, haagwinde en het warkruid (dat soms tot een afzonderlijke fam. gerekend wordt). ➝ Winde (2°, Calystegia).