Wat is de betekenis van voeg?

2025-11-18
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Voeg

I. v. (-en), plaats waar delen van een constructie in elkaar gevoegd of met elkaar verbonden zijn: het schip kraakte in zijn voegen; — iets uit zijn voegen rukken, (fig.) het uiteenrukken, het onderling verband er van verbreken; — (in ’t bijz.) plaats waar planken of stenen tegen elkaar komen, naad, reet: er groei...

2025-11-18
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

voeg

voeg - Zelfstandignaamwoord 1. een overgang tussen twee materialen De voeg was nog niet afgewerkt. voeg - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voegen ♢ Ik voeg 2. gebiedende wijs van voegen ...

2025-11-18
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

voeg

voeg - zelfstandig naamwoord 1. kier tussen twee stenen ♢ de metselaar smeert de voegen dicht met cement 1. uit zijn voegen zijn [niet meer goed op zijn plaats zijn] 2. het kraa...

2025-11-18
Lexicon Energiemarkt

Jean-Paul Pinon (2003)

Voeg

Vrijhandelsorganisatie voor elektriciteit en gas. Hierbij zijn ondernemingen aangesloten die actief zijn in de Nederlandse handel in energie. Het doel is de vrije handel in gas en stroom op de Nederlandse markt te bevorderen en de belangen van de handel te behartigen. Website: http://www.voeg.nl.

2025-11-18
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

voeg

voeë, plek waar twee voorwerpe aanmekaar verbind is, naat, las:gevoeg, verbind, verenig; insluit; pas, betaam.

2025-11-18
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Voeg

s., foech; — tussen overlangs gemetselde stenen, strekse foech; de -en opvullen, foechsette; uit zijn -en, út ’e rifels út ’e liken.

2025-11-18
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

voeg

v. voegen (naad, reet): de voegen in die muur zijn ondiep, groef, kalknaad; zegsw. in zijn voegen doen gaan, maken, samenstellen; de wereldoorlog heeft het leven uit zijn voegen gerukt (of: geschokt), vernietigd, doen ineenstorten; dat geeft geen voeg.

2025-11-18
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

voeg

(voech) v. (-en; -je) plaats waar twee voorwerpen aan elkaar verbonden zijn, naad, reet, sponning, gleuf : de -en tussen de stenen van een muur met kalk dichtmaken; liggende of strekse -; staande of stootvoeg; doorgaande -en; -en in verstek. Gez. de oorlog rukt het leven uit zijn -en, brengt het in verwarring; iets in zijn -en doen gaan, het samen...

2025-11-18
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Voeg

I. v./m. (-en), 1. plaats waar delen van een constructie verbonden zijn: het schip kraakte in zijn voegen; iets uit zijn voegen rukken, het onderling verband ervan verbreken; 2. naad, reet: de voegen van een muur dichtmaken, aanstrijken; n. m., het voegen, betamen: dat geeft geen voeg.

2025-11-18
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

Wil je toegang tot alle 18 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-11-18
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

VOEG

VOEG - v. (-en), plaats waar twee voorwerpen, planken of steenen aan elkander verbonden zijn, naad, reet, sponning; de voegen van een muur dichtmaken, aanstrijken, met kalk ; de voegen met werk vullen; de voegen van een muur uitbikken; (mets.) liggende, streksche, doorgaande voegen; staande voegen; voegen in verstek. VOEGJE, o. (-s).