uitpakken
1) (19e eeuw) (Barg.) doodgaan, sterven. Eig.: zich wegscheren, maken dat men wegkomt. Vermeld in Van Dale. • Voor elke reis heeft men het druk met inpakken en meenemen; met de laatste reis is het anders; dan luidt het parool: „uitpakken en achterlaten." Claus Harms.(Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 12/01/1891) 2) (...