uitpakken - regelmatig werkwoord
uitspraak: uit-pak-ken
1. de verpakking eraf halen
♢ Noëmi pakte de cadeautjes uit
2. op een bepaalde manier aflopen
♢ die actie is goed uitgepakt
3. erg gul zijn
♢ tante Ramona pakte wel uit met Kerstmis!
Regelmatig werkwoord: uit-pak-ken
ik pak uit (... ik uitpak)
jij/u pakt uit (... jij uitpakt)
hij/zij pakt uit (... hij uitpakt)
wij/zij/jullie pakken uit (... wij uitpakken)
ik/jij/u/hij/zij pakte uit (... ik uitpakte)
wij/zij/jullie pakten uit (... wij uitpakten)
hij heeft uitgepakt
de/het/een uitgepakte ....
uitpakkend, uitpakkende
Tegenstellingen
inpakken, pakken, verpakken
Gepubliceerd op 14-11-2017
uitpakken
betekenis & definitie