uitgepierd
(1989) (vnl. wielr.) helemaal uitgeput; aan het eind van zijn krachten. • We voelden ons moe en uitgepierd. (Joop Waasdorp: De verhalen. 1989) • `Ik ben helemaal uitgepierd. Ik heb er geen verklaring voor,' zegt hij na een lange stilte. (Nieuwe Revu, 12/07/1990) • Kummer was onderhand uitgepierd en twee bochten voor het einde kwam...