uitblazen
uitblazen - Werkwoord (scheidbaar) 1. (inerg), (figuurlijk) (weer) bijkomen, op adem komen, uitrusten ♢ Een weekendje uitblazen aan zee. 2. (ov) door blazen doven /uitmaken ♢ De kaarsjes van een verjaardagstaart uitblazen. 3. (ov) (adem, luc...