Tut
I. v., (plantk.) een der drie verscheidenheden van de gewone radijs, ook Spaanse tut en Spaanse dodder geheten. II. tw., uitroep om tot kalmte of stilte aan te manen; meest met herhaling: tuttut!
Van Dale Uitgevers (1950)
I. v., (plantk.) een der drie verscheidenheden van de gewone radijs, ook Spaanse tut en Spaanse dodder geheten. II. tw., uitroep om tot kalmte of stilte aan te manen; meest met herhaling: tuttut!
W. J. S. Poerwadarminta en dr. A. Teeuw (1950)
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)
Het begrip tut heeft 3 verschillende betekenissen: 1) tuttige vrouw. vrouw die tuttig, stijfjes, ouderwets, gewoontjes, suf, saai, sloom, niet vlot en/of preuts is. Ook gebruikt als scheldwoord. 2) fopspeen; speen. fopspeen; speen. 3) uitroep van afkeuring. uitroep van verwerping, afkeuring, ongeduld, vaak ook als onde...
Wiktionary (2019)
tut - Zelfstandignaamwoord 1. niet al te slimme persoon (meestal een vrouw) tut - Werkwoord 1. enkelvoud tegenwoordige tijd van tutten 2. gebiedenwijs van tutten
Marc de Coster (2007)
dom, ouderwets, preuts meisje. Oorspronkelijk een dialectwoord voor ‘speen’. ‘Och tut! dat is niet gevaarlijk!’ zegde hij en hij speekte tusschen zijne tanden om haar te toonen hoe ver hij kon speeken. (M.E. Belpaire, Het Landleven in de letterkunde der XIXe eeuw, 1902)
Marc de Coster (1999)
TUT - acroniem van tijdelijke uittreding. Variant op de VUT. In Vlaanderen noemt men de TUT loopbaanonderbreking. Meermaals gehoord in de jaren tachtig. → SUT.
Walter De Clerck (1981)
(Fop)speen; - kus. - Zie ook tutter. Afl./Sam.: tutten, (gewest.) (traag) drinken; - tutfles, zuigfles (voor een baby).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: