Wat is de betekenis van treffen?

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

treffen

treffen - Werkwoord 1. (ov) raak schieten 2. (rcpq) bij elkaar komen Wij troffen elkaar in het restaurant. 3. (inerg) goed uitkomen Dat treft! Uitdrukkingen en gezegden ♦ een schikking treffen ...

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

treffen

treffen - onregelmatig werkwoord uitspraak: tref-fen 1. hem een klap, schot of stoot toebrengen ♢ de soldaat werd door een kogel getroffen 1. dat treft! [dat komt goed uit] ...

2024-04-28
Jargon & Slang van Voetballers

Marc De Coster (2017)

Treffen

Treffen - wedstrijd.

2024-04-28
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

treffen

(trof, getroffen) Pas dan kan de Vlaamse administratie een beslissing treffen over subsidies. - HN, 27-08-2002.

2024-04-28
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

treffen

Vaak in de verb. een beslissing treffen, - nemen. (In de standaardt. wel: maatregelen, schikkingen treffen). Het hoofdbestuur, dat deze beslissing eenparig trof is sinds dinsdag, voor een kongres dat zes dagen zal duren, bijeen, Limburg 26/8/1976. Dat men zich veel beter met bekwame en adviesrijpe mensen omringt, dan zelf de verkeerd...

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Treffen

v., treffe, trof, troffen; trachten iem. te —, op immen rinne; dat treft mooi, dat spilet moai; het treft hem niet diep, it giet (by him) boppe it hert ôf, boppe-ôf.

2024-04-28
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Treffen

I. (trof, heeft getroffen), 1. raken door slaan of werpen, bep. om letsel toe te brengen, en zowel gezegd van de persoon die het doet als van het voorwerp waarmee het geschiedt: hij trof hem op het hoofd: zijn vuist trof hem in het gelaat; de kogel trof hem in de borst; ook absol.: zift gij niet getroffen ? — van de blik...

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

treffen

I. trof, heeft getroffen; 1. raken, bereiken: het doel treffen; de juiste toon treffen, a) zingen, aanslaan, b) de woorden juist kiezen in overeenstemming met de gemoedsgesteldheid van de(n) toehoorders); je treft het (goed), je hebt geluk; je treft het slecht; 2. gewoonlijk in de lijdende vorm; (goed) lijken: dit portret is goed getroffen; maar oo...