timmer
timmer - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van timmeren ♢ Ik timmer 2. gebiedende wijs van timmeren ♢ timmer! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van timmeren ♢ timmer je?
Wiktionary (2019)
timmer - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van timmeren ♢ Ik timmer 2. gebiedende wijs van timmeren ♢ timmer! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van timmeren ♢ timmer je?
Leendert Brouwer (2017)
Beroep timmerman, een verkorte vorm hiervan of indirect uit het zelfstandig naamwoord timmer = '(houten) gebouw, getimmerte'.
Dr. E. Schröder (1980)
Het woord timmer ziet er vreemd uit. Het hoort bij het werkwoord timmeren en betekent dus: getimmerte, bouwwerk, huis en ook: vertrek. Vondel spreekt van een vrouwen timmer voor: vrouwenvertrek en een achttiende-eeuwse predikant, regent van een weeshuis,schrijft: ‘De kuisheid houde steeds in ’t maagdentimmer wacht’. Hij heeft daar...
Van Dale Uitgevers (1950)
m. (-s), 1. (gew.) bouwwerk, bouwsel: een fraaie timmer; — (coll.) de gezamenlijke gebouwen van een hofstede; 2. (gew.) het bouwen of timmeren; onderhoud, reparatie, timmerwerk.
Professor Henry Roskam (1949)
slaag. Op de bazaar kreeg hij timmer. Ook: zaken. Heb je een goeie timmer gemaakt? een goede slag geslagen?
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
Charles Bernard, Ned. letterkundige, *17.2.1907 te Amsterdam. Timmer was onderdirecteur van het Instituut voor Sociale Geschiedenis te Amsterdam. Hij schreef dichtbundels en romans, maar maakte vooral naam als kenner en vertaler van de Russische litteratuur; hij redigeerde de reeksen Russische bibliotheek en Russische miniaturen. Timmer werkt mee...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: