Wat is de betekenis van tiende?

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

tiende

tiende - Rangtelwoord 1. nummer tien in een rij Hij werd tiende op de Olympische Spelen. 2. gedeeld door tien, tien procent De tiende penning was een gehate belasting. tiende - Zelfstandignaamwoord 1. (sport) tijdsduur van 0,1 se...

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

tiende

tiende - telwoord uitspraak: tien-de 1. nummer tien ♢ hij finishte als tiende renner Telwoord: tien-de

2024-04-28
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Tiende

van het - bataljon rooms-katholiek. Refereert aan de letter X of 10, maar ook aan het kruisteken. Syn. van het houtje; tofelemoons.

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Tiende

num., tsiende.

2024-04-28
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tiende

I. rangtelw.; in een reeks of rangorde volgende op de negende persoon of zaak : de tiende (dag) van de maand; Karei de Tiende (van die naam); de tAenae penning, een heffing van 10%: het tiende deel; ten tiende, in de tiende plaats, de tiende aan de beurt; II. als zn., o. (-n), elk tiende gedeelte van iets: drie tiende; drie tienden ; een tiende lot...

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

tiende

1. telw. ranggetal, zelfstandig en bijvoeglijk: het was de tiende (dag van) April; Lodewijk de tiende van Fr. (1314-’16); ten tiende, in de 10e plaats; 2. telw. verdelingsgetal, zelfstandig en bijvoeglijk: een tiende, het tiende deel.

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

tiende

1. bn. ranggetal: de (dag) der maand; Lodewijk de -; ten -, in de tiende plaats. 2. o. (-n) tiende gedeelte: drie -en; vijf -n is een half.

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Tiende

I. rangtelw. (zelfstandig en bijvoeglijk): de tiende (dag) van de maand; ten tiende, in de tiende plaats; II. als zn., o. (-n), tiende deel: drie tiende van het kapitaal.