Wat is de betekenis van tic?

...

(Fr.), m. (-s). onwillekeurige samentrekking van spieren: tic douloureux, zenuwpijn in het aangezicht; tic convulsif, korte, snel elkaar opvolgende samentrekkingen van die spieren welke door de gelaatszenuw geprikkeld worden : — aanwensel.

tongue in cheek

(1965) scheutje alcohol toegevoegd aan een niet-alcoholische drank. Zou volgens sommigen van Amsterdamse origine zijn. • De voorzitter van de onderwijscommissie van de nationale commissie legen alcoholisme, de heer H. van der Vlist, heeft zaterdag gewaarschuwd tegen het gevaar van de „tic", de frisdrank vermengd met alcohol. (De Tijd De...

tic - Zelfstandignaamwoord 1. (medisch) zenuwtrek

Een plotselinge, spontane, korte samentrekking van een spier of spiergroep. Tics kunnen bij iedereen voorkomen. Soms komen ze doordat in het lichaam iets niet in orde is of dat iemand een geestelijke stoornis heeft. De meest voorkomende tic is die waarbij je ooglid vervelend knippert. Vrijwel iedereen heeft daar wel eens last van. Maar dat is niet...

(m.), snelle, niet aangehouden, doelloze, aritmische contractie of vocale uiting, die repetitief en volgens een vast patroon optreedt

[Fr.; verdere woordafl. onzeker] 1. een zich steeds op dezelfde wijze herhalende onwillekeurige snelle samentrekking van bep. spieren of spiergroepen; tic douloureux [Fr. = pijnlijke tic] naam voor neuralgische aangezichtspijn; 2. (fig.), meestal tik, dwaze hebbelijkheid, malle eigenaardige gewoonte.

zenuwtrek; aanwensel; afwijking