Wat is de betekenis van ticket?

2024-03-28
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

ticket

(zelfstandig naamwoord) [form.] vluchtbiljet - Met zulke goedkope vluchtbiljetten zal vliegschaamte geen hoge vlucht nemen. [alg.] (theater)kaartje, toegangsbewijs - Er zijn nog kaartjes voor het concert verkrijgbaar. [sport] kwalificatie, startbewijs, deelnamebewijs - Ze won een belangrijke kwalificatiewedstrijd. Daarmee verzekerde zich va...

2024-03-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

ticket

ticket - Zelfstandignaamwoord 1. een papiertje dat ergens recht op geeft, zoals toegang of deelname Synoniemen kaartje, toegangsbewijs, lootje, biljet, bon, coupon

2024-03-28
Typisch Vlaams woordenboek

Ludo Permentier en Rik Schutz (2015)

ticket

kaartje Ma en jij hadden elk afzonderlijk een ticket gewonnen voor een concert in de opera in Brussel. (De brakke Hond, jrg. 11) In Nederland werd 'ticket' tot voor kort voornamelijk gebruikt voor een plaatsbewijs in een vliegtuig, maar ook daar wint het Engelse woord terrein op parkeerkaartje, toegangskaart(je), toegangsb...

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-28
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

ticket

(het, -s) in België ook: kaartje, biljet voor een film, theater, trein, wedstrijd enz. Met één ticket kan men die dag een keuze maken uit 40 concerten, in ruimtes als de Sint-Baafskathedraal, het Stadhuis en Bisschopshuis, of de Vlaamse Opera. - FET, 04-09-2002.