Wat is de betekenis van tichel?

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

tichel

tichel - Zelfstandignaamwoord 1. baksteen, dakpan of vlakke vloersteen Verwante begrippen baksteen, bouwsteen, klinker, stuk

2024-04-28
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Tichel

tegel; baksteen

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Tichel

in. (-s ; -en). 1. (gew.) dakpan ; 2. (gew.) baksteen voor metselwerk ; 3. vierkante vlakke vloersteen, voornamelijk voor gangen, vestibules, trottoirs enz. gebezigd : de rode tichels van de keukenvloer.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

tichel

m. tichels, tichelen, ticheltje (metselsteen, baksteen).

2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

tichel

m. (-s; -tje) [Lat. tegula < tegere, bedekken] gebakken aarden dekplaat nl. 1. Gew. platte dakpan. 2. vierkante vloersteen, tegel.

2024-04-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Tichel

m. (-s), vierkante vlakke vloersteen, vnl. voor gangen, vestibules en trottoirs gebruikt.

2024-04-28
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Tichel

Tichel - m. (-s, -en), gebakken steen, inz. platte steen, tegel, dakpan. TICHELTJE, o. (-s).