Wat is de betekenis van struis?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

struis

struis - Zelfstandignaamwoord 1. (vogels) Struthio camelus struisvogel struis - Bijvoeglijk naamwoord 1. stevig gebouwd, flink Verwante begrippen ferm, fors, hecht, potig, robuust, sterk, stevig, stoer, taai, veerkrachtig

2024-04-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

struis

Van pers. en zaken: kloek of zwaargebouwd, krachtig, stevig, flink, stoer; zich struis houden, zich flink, stoer houden; ook oneig., van onstoffelijke zaken: kernachtig, pittig. Waarbij komt dat zij gelukkig zal zijn, zoolang zij hare eigen meesteres blijft ... . Zulk een struisch optimisme luchtte mij eenigszins op, TEIRLINCK-V.D.W. 1928, 9...

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

struis

sien stroois; struif, omelet; sterk, gespierd.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Struis

I. m. (-en), STRUISJE, o. (-s), struisvogel. II. (<Fr. céruse, loodwit), poeder dat gebezigd wordt om op een ontstoken huid te worden gestrooid. III. bn. bw. (-er, -t), (inz. Zuidn.) kloek of zwaar gebouwd, krachtig, stevig: een grote, sterke en struise kerel; een struise, stevige vrouw; struise planten; &mdas...

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

struis

I. m. struisen (Gr.-Lat. struthio: struisvogel): de Afrikaanse struis, Lat. struthio camelus; de Amerikaanse struis, Lat. rhea americana. II. v. (Fr. ciruse: loodwit). III. bn. (kloek of zwaar gebouwd, flink, stoer, stevig): een struise vent; zijn struise vrouw; het struise kastanjelover; een struise stijl; inz. Z.-N.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

struis

I. m. (-en; -je) [Lat. struthio] tweetenige, langhalzige loopvogel in Afrika, om zijn zachte staartpennen gekweekt: de laat zijn eieren door de zon uitbroeden: men vertelt van de dat hij, door een jager achtervolgd, zijn kop tussen de dichte bladeren steekt en zich dan veilig acht, omdat hij geen jager meer ziet; Nieuwschotlandse -, emoe (Struthio...

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

struis

bn. en bw. (-er, -t), kloek of zwaar gebouwd, krachtig, stevig: een struise vrouw; een struise stijl, gespierd.

2024-04-26
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

struis

struis, - v., loodwit; „struisen”:met loodwit bestrooien.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)