Wat is de betekenis van Stro?

2024-04-16
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

stro

stro - Zelfstandignaamwoord 1. (plantkunde) (landbouw) droge bloeistengels van graangewassen Woordherkomst <Middelnederlands #Middelnederlands|stro <Oudernederlands strō <Germaans *strawa

2024-04-16
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

stro

stro - zelfstandig naamwoord 1. gedroogde stengels die overblijven van het koren ♢ in de stal bij de dieren ligt stro op de grond Zelfstandig naamwoord: stro het stro

2024-04-16
Funerair Lexicon

H.L.Kok (2002)

Stro

Gedroogd koren, een grondstof die in grote hoeveelheden voorradig was speelde in het dodenrituaal een grote rol. Het diende voor zeer veel handelingen en doeleinden, zoals het op een stromat leggen van de dode. Een schitterend voorbeeld hiervan is het prachtige monument in de Onze Lieve Vrouwekerk te Breda. Hier rusten op een gevlochten stromat de...

2024-04-16
Dromen encyclopedie

Fink (1998)

Stro

Het in een droom voorkomende stro heeft niet altijd te maken met een blij gevoel. Zien we het in de vorm van strobalen, dan wijst dit op moeizame arbeid, waarvan anderen de vruchten zullen plukken. Ligt men op stro, dan hoeft men niet of nauwelijks op winsten te rekenen; het is aan te bevelen dat men zich beperkingen oplegt.

2024-04-16
Biologische encyclopedie

G. Th. van Kempen (1974)

stro

overblijvend stengelgedeelte van geoogste gewassen. Vezelvlasstro is van belang voor vezelwinning; uit roggestro en tarwestro wordt karton en cellulose bereid, erwt- en haverstro als veevoer.

2024-04-16
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Stro

de dorre halmen of stengels van een rijp gewas; inz. wanneer de vruchten afgedorst zijn: graanstro, erwtenstro, vlasstro. Soms gebruikt men het woord s. ook voor de nog levende stengels, b.v. stevigheid van het s. (i.v.m. neiging tot legeren van een groeiend gewas).

2024-04-16
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Stro

s.n., strie (it); los —, als strooisel gebruikt, strui (it), struijen (it), struijing; bos —, grude; — tot bossen binden, grúdzje; bundeltje —, striewisp, -wisk; bos lang uitgedorst —, (strie)skobbe; bos lang schoongemaakt —, slûkskeaf, slûkgrude...

2024-04-16
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Stro

o., g. mv., 1. (stofn.) halmen van gedorst koren: Italiaans stro, zeer fijn stro ; het stro aan bossen binden ; iets met stro binden; een matras met stro vullen; (Zuidn.) op stro zitten, gebrek lijden ; (Zuidn.) iem. op stro brengen, helpen, leggen, tot armoede brengen; (Zuidn.) hij is op het stro gestorven, in grote armoede; (Zuidn.) op stro ligge...