Wat is de betekenis van stoppen?

2023-12-11
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

stoppen

(werkwoord) [alg.] zie: geen Engels, anglicisme

2023-12-11
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

stoppen

stoppen - Werkwoord 1. herstellen (van een gat) 2. vullen (van een pijp) 3. doen halthouden De agent liet ons stoppen voor een controle. 4. ophouden, ermee kappen Zou je willen stoppen met fluiten? stoppen - Zelfstandignaamwoord...


Direct alle 19 resultaten bekijken?

Start nu je gratis proefperiode!

2023-12-11
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

stoppen

stoppen - regelmatig werkwoord uitspraak: stop-pen 1. niet meer doorgaan ♢ zij is gestopt met roken 2. tot stilstand komen of tot stilstand brengen ♢ de bus stopt voor de deur ...

2023-12-11
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

stoppen

1. Niet verder bieden, passen. Gesproken wordt van ‘stoppen onder de manche’ of ‘stoppen onder slem’, wanneer besloten wordt het mogelijke manche- resp. slemcontract niet uit te bieden. Zie ook: doorgaan 2. Van een kleur: tegenhouden, er een stopper in bezitten.

2023-12-11
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

stoppen

1. een gat of winkelhaak in stof dichten. Een huisvrouw doet dit door een weefsel aan te brengen in de kleur en van het materiaal van de stof, dat hetzelfde is als linnenbinding bij machinale weefsels; 2. men spreekt van een „gestopte” trompet als deze is voorzien van een sourdine, waardoor de klank verandert.

2023-12-11
Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Stoppen

Geforceerd voederen van dieren, al dan niet met speciale voedermiddelen, ten einde een slachtdier van hoge kwaliteit te verkrijgen. S. wordt op het ogenblik vrijwel alleen bij ganzen toegepast en dan in Ned. nog slechts zeer sporadisch. Door toediening van bepaalde voedermiddelen (gerst-, tarwe-, mais-, erwten- en boekweitenmeel, met wat zout en pe...

2023-12-11
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Stoppen

1. v., stopje; (in iets duwen), triuwe; gaten —, gatstopje; de pijp —, piipstopje; (van lek), oanstopje. 2. v.; (stilhouden), (stil)hâlde.

2023-12-11
Duits woordenboek (DU-NL)

Dr. H. W. J. Kroes (1951)

Stoppen

stoppen, stop zetten.

2023-12-11
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

STOPPEN

(stopte, heeft gestopt), 1. (overg.) dichtmaken, op- of aanvullen met vaste stof: een gat met werk stoppen ; (fig.) een gat stoppen, zie bij Oat; een lek stoppen ; dat is niet te stoppen, niet vol te houden, hierin is niet te voorzien ; — iem. de mond stoppen, (fig.) hem doen zwijgen ; zich de oren stoppen, dichthouden, ook fig.: niet willen...

2023-12-11
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

stoppen

I. stopte, h. gestopt (1 een gat of opening vullen, dichtmaken; 2 iets in iets duwen en dit vullen; 3 iets in zijn beweging tegengaan; ontlasting verhinderen; 4 omkopen): 1. een gat in een jas stoppen; iem. de mond stoppen, snoeren; een pijp stoppen, met tabak vullen; kousen stoppen, de verbroken draden weer herstellen door nieuwe inlegdraden; Z.-N...

2023-12-11
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Stoppen

Inbrengen van draden in weefsels, waarin door weeffouten of slijtage deze draden ontbreken. De eenvoudigste stop is de linnenstop. Daarna volgt de keperstop met haar vele varianten: gewone 3-, 4-, 5-, of meer-schachtskeper; dubbele keper, vischgraat- en sierkeper, enz. De moeilijkste stop is in het damastweefsel, omdat hierin keper en satijnbinding...

2023-12-11
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

stoppen

(stopte, heeft gestopt) [wsch. < klnb. stop] I. Eig. 1. dichtmaken door er een vaste stof in te duwen of daarmee aan te vullen: een breuk, gat, reet, scheur -; (een gat in) een kous, een sok een lek met stro -; (de kleine putjes in) houtwerk -; een pijp (met tabak) -; een worst (met vlees) -. ➝ deur, gat, kalf, lek, mond, oor. 2. Uitbr. duwen:...

2023-12-11
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

stoppen

(stopte, heeft en is gestopt), 1. dichtmaken, opof aanvullen met vaste stof: een lek een pijp —; opening in weefsels, kruiselings door draden overspannen: een sok (weverij) bewerking op (wollen) stoffen waarbij de tijdens het weven losgeraakte draden weer in het weefselverband worden teruggebracht en ontbrekende draden worden ingeboet; 2. in...

2023-12-11
Keur van Nederlandsche woordafleidingen

J.Pluim (1911)

Stoppen

vermoedelijk afl. van ’t Lat. stuppa, Mnl. stoppe = werk of uitgeplozen touw. Stoppen wil dus eig. zeggen: met werk dichtmaken. — Stoppen, van treinen, komt van een Nederduitsch werkw., dat stilhouden bet. en op een ouder werkw. teruggaat; Germ. stuppon.

2023-12-11
De kleine Zuiveraar - vreemde woorden woordenboek

G.F. Callenbach (1908)

Stoppen

stil zetten.

2023-12-11
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Stoppen

Stoppen - (stopte, heeft gestopt), iets in eene holte, een gat doen om dit te vullen, te dichten, te sluiten: werk in een gat, een gat met werk stoppen ; een lek stoppen; — eenig voorwerp in een ander doen, iets ergens indoen, induwen: tabak in eene pijp stoppen; eene pijp stoppen, met tabak; tabak stoppen, in eene pijp ; een bed met veeren s...

2023-12-11
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Stoppen

Stoppen, bw. gel. (ik stopte, heb gestopt), sluiten, digten. (met iets); indoen, induwen (eenig voorwerp in een ander); eene pijp - (met tabak) of tabak - (in de pijp); (ook fig.) zich de ooren -, niet willen hooren; een bed met veêren - (vullen); den mond -, (met spijs), (ook fig.) iem. doen zwijgen; eene haven -, ze ontoegankelijk maken vo...

2023-12-11
Zeemans woordenboek

Jacob van Lennep (1865)

Stoppen

b.w. 1. Doen ophouden. De vaart van een Schip stoppen. Stop! Stop dat! (komm.). 2. Tegenstand bieden, gaande houden. Wy wierpen het anker om het tij te stoppen (om te beletten, dat wy door het tij uit onzen koers gedreven worden). De vyand bevond zich te loefwaart van ons, hetgeen onzen Amiraal deed besluiten om elke eb tij te stoppen. De zeilen te...

2023-12-11
Etymologicum 1573

Cornelis Kiliaan (1573)

stoppen

1. Stipare, obstipare, sistere, oppilare, obturare, obstruere, occludere, opplere: GTD^SIV. vulgò stoppare. ger. stopffen: gal. estouper: ital. stoppare: ang. stoppe. 2. Adstringere, densare, condensates poros siue meatus contrahere.