stofferen, op de stoffer gaan (nemen)
(1966) (Barg.) copuleren; neuken. Variant: van de stoffer geven. Vgl. vegen*. • Ik wil lekker ketsen jonge, ik wil van de kruk af, plat, van bil gaan, op de stoffer, als je begrijpt wat ik bedoel. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Tweede Boek, 1966) • Maar voorbeelden zijn sprekender: verlinken (voor: bedriegen) wordt op link nemen; afschuiere...