Wat is de betekenis van snorren?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

snorren

1) (19e eeuw) (inf.) speuren; (op)zoeken; pakken. Syn.: op snor gaan. • "Als je wilt, is er genoeg te vinden," lachte de schipper weer. "Bij den smid, bij den loodgieter, bij den timmerman, overal is wel wat te snorren, als je maar goed uit je ogen kijkt en voorzichtig te werk gaat." (C. Joh. Kieviet: De zoon van Dik Trom. 1907) • Ik za...

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

snorren

snorren - Werkwoord 1. (inerg) een snorrend geluid produceren Het toestel snorde zachtjes. 2. zich snorrend voortbewegen Hij kwam om de hoek gesnord. 3. ergatief zich op een snorfiets voortbewegen Ik ben maar naar hu...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

snorren

snorren - regelmatig werkwoord uitspraak: snor-ren 1. een zacht, brommend geluid maken ♢ de gaskachel snort gezellig Regelmatig werkwoord: snor-ren ik snor jij/u snort ...

2024-04-26
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

snorren

(heimelijk bedelen, nl. met de snorrepijp (’n kinderspeelgoed) rondgaan om geld op te halen), 1. zo onopvallend mogelijk rondgaan om te bedelen: Bedele mot ie met je dochter en mit jouw ... En dan zal je bij mijn nog motte komme om ’n korsie ouwbakke brood te sjnorre, JUL. DE VRIES 39; 2. (vroeger) met een rijtuig rondrijden om passagie...

2024-04-26
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Snorren

[oorspr.: bédelen] (Barg.) ww losse baantjes of ongeregelde handel zoeken.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Snorren

v., snoarje, snuorje, gounzje, gonzje.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SNORREN

(snorde, heeft en is gesnord), 1. een brommend geluid geven: het kacheltje snorde vrolijk; 2. zich onder het maken van een ruisend of gonzend geluid snel voortbewegen, inz. door de lucht: de pijl snorde van de boog; het snorrend spinnewiel; de kogels snorden ons om de oren; 3. (gemeenz.) speuren, (op)zoeken: wat snor...

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

snorren

snorde, h. gesnord (1 een brommend geluid maken: brommen, suizen; 2 v. autobussen, taxi’s: op de openbare, weg onderweg passagiers opnemen): 1. de pijlen snorren; meikevers snorren; 2. het snorren moet worden tegengegaan.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Woordenboek voor praktische kennis

Dr. L.M. Metz (1937)

Snorren

Rondrijden door een koetsier of een autoverhuurder met het kennelijk doel, gelegenheid te krijgen om zijn rijtuig voor een rit te verhuren. Omdat de snorders het verkeer belemmeren, is in vele steden het snorren bij politieverordening verboden.