Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 25-06-2023

snorren

betekenis & definitie

1) (19e eeuw) (inf.) speuren; (op)zoeken; pakken. Syn.: op snor gaan.

• "Als je wilt, is er genoeg te vinden," lachte de schipper weer. "Bij den smid, bij den loodgieter, bij den timmerman, overal is wel wat te snorren, als je maar goed uit je ogen kijkt en voorzichtig te werk gaat." (C. Joh. Kieviet: De zoon van Dik Trom. 1907)
• Ik zal je schoene uittrekke en naar je pantoffels snorre. (Willem van Iependaal: De dans om de rinkelbom. 1939)
• En da's waarom Scheeltje d'r zoo fel op is om mee te gaan, ak voor Opoe naar een kneivertje kachelbrand ga snorre. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar. 1935)
• Ik zal je schoene voor je losmake en naar je pantoffels snorre. (Willem van Iependaal: De dans om de rinkelbom. 1939)
• Je hebt grote kans dat de politie ons snort... (Jan Mens: Er wacht een haven. 1950)
• ‘We zullen maar 's verder snorren’, opperde de brigges. (Willem van Iependaal: De commissaris kan me nog meer vertellen. 1951)
• Snórre, I) snorren. 2) snuffelen, zoeken. Wàt ben jee àn 't snórre?, wat ben jij daar aan het snuffelen? (S. Keyser: Het Tessels. Inleiding, vocabulaire en teksten. 1951)
• Ze weten hier de weg niet eens, meneer! Altijd eerst in hun boekje snorren. (Simon Vestdijk: Een moderne Antonius. 1960)
• (G.J. Boekenoogen en K. Woudt: De Zaanse volkstaal. 1821-1971)
• Snorre, w.w. Opsnorren, opscharrelen. Zegsw. ’n duitje snorre, een extraatje (trachten te) verdienen. (Jan Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)
• Weet je, ik ben nog nooit gesnord door een koddebeier, mijn pleegvader wel. (Catalijn Claes: Steenzetters. 2013)

2) (19e eeuw) (Barg.) schooieren, bedelen; venten. Zie ook: sjnorren*.

• Twee bedelwyven te Amsteldum spraken eens van haar beroep; de eene zeide: ,, Ik geef voor een kind, waarmede ik ga , snorren (bedelen), dagelyks twee zesthal,,ven.” (Lektuur in verloren ogenblikken. 1820)
• Snuren , van snür , snürd , snürd , bedelen , is verwant aan snorren, dat in de hollandsche volksspreektaal de beteekenis heeft van bedelen, niet juist uit armoede. (Johan Winkler: Algemeen Nederduitsch en Friesch dialecticon. 1874)
• (E.G. van Bolhuis: De Gabbertaal. 1937)
• En zijn baas is ook veel te scharp, want die kuiert veel door de stad, en als hij je tweemaal heeft zien snorren, dan kun je er staat op maken, dat hij je bij de derde keer in het huis bezoekt. Was het snorren daar zo vrij als hier te Amsterdam, ik wilde een eed doen nooit weer te Amsterdam te zullen komen.’ Een ander prees Amsterdam weer boven alles. Hij was ‘te Parijs, te Londen, te Wenen en te Rome geweest, maar had nooit Amsterdam gevonden.’ Maar de meesten verstingen het snorren niet, want zij liepen op de verkeerde plaatsen. Zij moesten zich op de Heren en Keizersgracht ophouden. Of aan de Buitenkant, waar de Noordhollanders en het varensvolk meestal waren. (Anoniem: Ongelukkige levensbeschrijving van een Amsterdammer. 1965)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Hans Heestermans & Ditte Simons: Mokums woordenboek. 2014)

3) (19e eeuw) (o.a. Zaanstreek) stelen, gappen.

• snorren o. werkw., rooven, stelen, gabberen, wegpakken, ontvreemden. Hij gaat op den snor, zij snorren hier alles weg. (J. Bouman: De Volkstaal in Noord-Holland. Inhoudende een lijst van woorden, die in deze provincie meer of minder gebruikelijk zijn. 1871)
• (G.J. Boekenoogen: De Zaansche volkstaal. 1897)

4) (19e eeuw) (sold.) boodschappen doen.

• snorren = boodschappen doen. (Onze Volkstaal. Deel 2. 1883)
• (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel II. De sociologische structuur onzer taal II. 1914)

5) (1950) (taxichauffeurs) zonder vergunning taxirijden. Zie ook: snorder*.

• De chauffeur, die feitelijk een snorder was, die van de gemeente niet meer snorren mocht omdat de gemeente het voordeliger vond zélf te snorren, kwam voorzichtig een stapje dichterbij. (Henriette van Eyk: Lappendeken. 1950)
• Een manier om als zelfstandige zwart te werken en die vooral in Zuidoost de jongens aanspreekt, is als 'snorder' (illegale ... Toch kan 'snorren' niet als een typisch Surinaamse hossel beschouwd worden... (L. Sansone: Schitteren in de schaduw. 1992)
• Overlevingsstrategieën, subcultuur en etniciteit van Creoolse jongeren uit de lagere klasse in Amsterdam 1981-1990. Ook ging hij snorren, illegaal taxirijden. (Raoul Serrée: De Wallen in de jaren '60. Verhalen van prostituees, penoze en de postbode. 2015)