Scheren
I. SCHEREN (schoor, heeft geschoren, in de bet. 8—10 ook scheerde, heeft gescheerd), 1. (het hoofdhaar) afsnijden, knippen ; — thans nog in allen, alles over één kam scheren, geen onderscheid maken, op dezelfde' wijze behandelen ; 2. (van de baardharen, soms ook van het hoofdhaar, en vervolgens van een perso...