Schalk
I. zn. m. (-en), 1. iem. die op grappige wijze plaagzuchtig is of dingen doet die eigenlijk niet gepast zijn, guit, grappenmaker : het is zo'n kleine schalk ; 2. eenvoudig hijstoestel, bestaande uit een paal, ongeveer verticaal opgericht, door 3 of 4 tuitouwen in de vereiste stand gehouden, met een blok er aan ; —(Zuidn.) heistelling; 3...