roosje
...
Van Dale Uitgevers (1950)
o. (-s), 1. kleine roos (in alle bet.). 2. ben. voor zeer kleine diamantjes waarvan er 20, 30 of 40 in een karaat gaan; vgl. Roos, 11. 3. ben. voor een soort van aardappelen. 4. roosje-zonder-dooms, volksn. voor de akelei; ook voor een Oudhollandse likeur. 5. meisjesnaam.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Wiktionary (2019)
Roosje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord Roos
Marc de Coster (2004)
Maagdelijkheid; vaak ook voor vrouwelijk schaamdeel (al dan niet met de toevoeging: zonder doornen). Vruchten- en bloemennamen zijn blijkbaar populaire metaforen voor de vagina. ‘Het roosje plukken’ betekent ontmaagden. Deze uitdrukking vinden we al terug in het ‘Antwerpener Liederbuch vom Jahre 1544’. In het lesbisch spraakgebruik is ‘roosje’ echt...
Marc de Coster (1998)
1. haar - plukken, haar ontmaagden. Eufemistische uitdr. uit de 16de eeuw. In de Angelsaksische landen wordt de maagdelijkheid vergeleken met een ‘kers’ (vanwege de vermeende gelijkenis). To lose one’s cherry bet. ‘haar maagdelijkheid verliezen’. Wanneer je met Van Straten meeleest van middeleeuwen naar negentiende eeuw, dan constateer je een gelei...
Hanneke Kunst en Xandra Schutte (1991)
Roosje - anus. Wat erotisch genot betreft komt het roosje op de tweede plaats, na de kittelaar. (Sisley & Harris, 1981). Zie ook achterdeurtje.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: