Wat is de betekenis van rondlopen?

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

rondlopen

rondlopen - onregelmatig werkwoord uitspraak: rond-lo-pen 1. er voortdurend aan denken ♢ hij liep al weken met dat plan rond 2. ergens lopen ♢ ik wil niet dat iedereen daar rondloopt ...

2024-04-27
Bridge Opzoekboek

drs. Toine van Hoof (2017)

rondlopen

rondzitten

2024-04-27
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

rondlopen

Als schertsende verwensing komt in de 19de eeuw voor loop rond! Voor de betekenis van die verwensing kan men aansluiting zoeken bij ‘een gevoelen, een denkbeeld en dergelijke met zich ronddragen’. Maar waarschijnlijker is dat loop rond! niets anders is dan een variant van loop heen! ‘ga weg, kom nou’. Va...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Rondlopen

v., omrinne; werkeloos —, omstippe, omspegelje, -flinterje, -spane, -loaikje; voorzichtig —, omteantsje; hier en daar —, omdwarrelje, -dwerrelje; (met verkeerde bedoelingen), omstrike, -strune.

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Rondlopen

(liep rond, heeft en is rondgelopen), 1. in de rondte lopen, een kring om een middelpunt doorlopen, in de rondte om iets heen lopen, zodat men op het punt van uitgang terugkomt: de minuutwijzer loopt eens in een uur rond; — met een bep. (schijnbaar object) die de ruimte noemt waar men of iets omheen loopt: ik héb tweemaal de...

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

rondlopen

liep rond, h., i. rondgelopen (1 in de rondte, in een kring lopen; 2 lopen in alle richtingen binnen een aangegeven ruimte; 3 her- en derwaarts lopen): 1. in een kring het perk rondlopen; 2. ik liep de kamer rond; 3. enige rondlopende kippen; zegsw. rondlopen met, a) met een of ander voorwerp rondgaan, b) met zich ronddragen, b.v. met een denkbeeld...

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

rondlopen

(liep rond, heeft en is rondgelopen) 1. in de rondte, in een cirkel, in een kring lopen : het paard liep in de circus rond; de minuutwijzer loopt eens in één uur rond. 2. eromheen lopen : de eettafel -. 3. er in alle richtingen doorheen lopen : hij liep het slot rond. 4. her- en derwaarts lopen : in een museum-; hij liep met een gro...

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Rondlopen

(liep rond, heeft en is rondgelopen), 1. in de rondte lopen, een kring om een middelpunt doorlopen; 2. heren derwaarts lopen, rondgaan: die hond heeft hier de hele dag al rondgelopen; met een plan rondlopen, er voortdurend aan denken; m.n. tegenover gevangen of door iets gebonden zijn: hij loopt nog vrij rond; de grootste gek (enz.) die op twee be...