rondlopen - onregelmatig werkwoord
uitspraak: rond-lo-pen
1. er voortdurend aan denken
♢ hij liep al weken met dat plan rond
2. ergens lopen
♢ ik wil niet dat iedereen daar rondloopt
Onregelmatig werkwoord: rond-lo-pen
ik loop rond (... ik rondloop)
jij/u loopt rond (... jij rondloopt)
hij/zij loopt rond (... hij rondloopt)
wij/zij/jullie lopen rond (... wij rondlopen)
ik/jij/u/hij/zij liep rond (... ik rondliep)
wij/zij/jullie liepen rond (... wij rondliepen)
hij heeft rondgelopen
rondlopend, rondlopende
Synoniemen
struinen
Gepubliceerd op 14-11-2017
rondlopen
betekenis & definitie