Wat is de betekenis van Roeren?

2024-04-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

roeren

(1986) (Rotterdam) betalen. • (Jan Oudenaarden: De terugkeer van Opoe Herfst. 1986) • (Frits Bom: De havenman. Rotterdams voor gevorderden. 2011)

2024-04-27
Historische collectie Nederland

Rijksdienst voor het cultureel erfgoed (2019)

roeren

Toestel (achter) aan een vaartuig, dienende om er de vereiste wending aan te geven.

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

roeren

roeren - regelmatig werkwoord uitspraak: roe-ren 1. hem in zijn gevoel treffen met iets fijns of verdrietigs ♢ opa Roelofsen was geroerd door het mooie gedicht 2. er met een voorwerp in ronddraaien ...

2024-04-27
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

roeren

(roerde, geroerd) in België ook: zich bewegen, in beweging komen. We beginnen eigenlijk aan een nieuwe competitie, want veel tegenstanders hebben zich serieus versterkt. Er zullen zich boven- en onderin de rangschikking veel ploegen roeren. We moeten in de resterende 16 partijen nog 20 punten kunnen sprokkelen. - HV, 10-01-2003.

2024-04-27
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

roeren

In beweging komen, zich bewegen, zich verroeren. Ik omhelsde haar. Ik overrompelde haar met kussen ... . Ze roerde niet. Ze glimlachte geluideloos, TEIRLINCK 1952, 1, 166. In den beginne zag ik niet eens dat het levende wezens waren: een houten roerloosheid waren ze. En ik wentelde ze om op de tip van mijn voet. Toen roerden ze, en ik trok ze met...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Roeren

v., riere, rette, ret; reare; (licht aanraken), roere; (bewegen), reppe; zich niet —, jin forreppe noch forroere; zich flink —, net swak byspylje; zich noch bewegen, gjin hân noch foet to war, to weech slaen; zijn mond goed kunnen —, goed mei de mûle omge...

2024-04-27
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Roeren

(roerde, heeft geroerd), 1. (overg.) in beweging brengen: de handen, armen roeren; — zijn snater, zijn tong, zijn mond roeren, geducht babbelen; — de staart roeren; Maart roert zijn staart; — zich niet kunnen roeren, zich niet vrij kunnen bewegen wegens gebrek aan ruimte; — hij heeft zic...

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

roeren

roerde, heeft geroerd; 1. (bij herhaling, bedrijvig, druk) bewegen: geen wind roert de twijgen; de handen, de armen enz. roeren, in de weer zijn, hard werken; zijn tong, mond roeren, a) spreken, b) druk praten, kletsen; de snater roeren; 2. v. muziekinstrumenten: er geluid aan ontlokken: de snaren roeren; de trom roeren, fig. met ophef v. iets spre...