plat
(18e eeuw) (< Jidd. polat, Hebr. pâlath, ontsnappen, zich redden) (oorspr. Barg.) (gezegd van politieagenten) corrupt, omgekocht. 'Plat krijgen': omkopen. Bij Köster Henke (1906): 'We moeten die getuige zien plat te maken. Ik moet haar met zoete woordjes plat maken (sussen). Moormann vermeldt 'platte kaf' (1731) voor een 'smous die ge...