Wat is de betekenis van piemel?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

piemel

1) (1867, urine) (inf.) vnl. kindertaal voor penis. Afgeleid van 'piemelen' (urineren). De oudste betekenis van piemel (vroeger pimel gespeld) is dan ook: urine. In de betekenis van 'mannelijk geslachtsdeel' pas in 1875 aangetroffen. Vgl. piel*; piem*; piemelaar*. In de Duitse volkstaal: Pimmel. Een eufemisme is: plasser*. • Een linnen of ka...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

piemel

piemel - zelfstandig naamwoord uitspraak: pie-mel 1. mannelijk geslachtsdeel ♢ jongetjes plassen met hun piemel Zelfstandig naamwoord: pie-mel de piemel de piemels ...

2024-04-26
Dokterswoordenboek

Jannes van Everdingen en Arnoud van den Eerenbeemt (2010)

piemel

Uitwendig geslachtsdeel van een man. ‘Piemel’ is het woord dat veel dokters gebruiken voor het mannelijk geslachtsdeel wanneer ze tegen patiënten praten. In gesprekken met andere dokters hebben ze het over ‘penis’. De piemel is door de natuur bedoeld om mee te plassen en om seks mee te hebben en kinderen te verwekken. Hij bestaat uit drie zwellicha...

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Piemel

m. (-s), (gemeenz.) 1. urine; 2. mannelijke roede; 3. vent: een leuke, een vervelende piemel; 4. klein stuk.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

piemel

m. (-s), (gemeenz.) 1. mannelijk lid, pik; 2. vent: een leuke, een vervelende piemel.

2024-04-26
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-26
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Piemel

Piemel m. (-s), klein stuk; — (gemeenz.) mannelijke roede.