Wat is de betekenis van pennetje?

2024-04-27
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

pennetje

1) (1888) (Barg.) karwei, klus, zaak. Oorspronkelijk een Amsterdams veemwoord. Komt van de uitdrukking 'volgens de pen': de naamlijst van de deelgenote. Naar het schuifpennetje dat bij de betreffende naam gestoken werd. Vgl. akkefietje*; ballenbreker*; berenklus*; joppie*; kaantje*; lefwerk*; lijntje*; melogem*; poepentoer*; sjouw*. Zie ook nog: pi...

2024-04-27
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

pennetje

fortuintje; karweitje; gelegenheid om iets te verdienen In 1888 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst, in de betekenis ‘fortuintje’. Vervolgens voor ‘karwei’ en ‘gelegenheid om iets te verdienen’. In 1918 schreef J. Wolthuis in Vragen van den dag ter verklaring van dit woord: Te Amsterdam verneemt men nog de uitdrukking: ‘daa...

2024-04-27
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

pennetje

1. arbeid, baantje in los verband (werkzaamheden werden veelal bij toerbeurt vergeven volgens de pen, de naamlijst van de werklieden, zo genoemd naar het schuifpennetje dat bij de desbetreffende naam werd gestoken): Een los werkman zal u b.v. vertellen, dat hij thans werkeloos is en geen twee weken een pennetje gehad heeft, Amstelodamum 4, 63; 2. m...

2024-04-27
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

pennetje

(het, -s), (niet alg.) haarspeld. Syn. blakapina.

2024-04-27
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Pennetje

o., (Barg.) sigaret

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Pennetje

o. (-s), 1. kleine pen; 2. karweitje; 3. (Barg.) sigaret.

2024-04-27
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

pennetje

cigaret.

2024-04-27
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

pennetje

pennetje - o., (argot), sigaret.