1. arbeid, baantje in los verband (werkzaamheden werden veelal bij toerbeurt vergeven volgens de pen, de naamlijst van de werklieden, zo genoemd naar het schuifpennetje dat bij de desbetreffende naam werd gestoken): Een los werkman zal u b.v. vertellen, dat hij thans werkeloos is en geen twee weken een pennetje gehad heeft, Amstelodamum 4, 63;
2. mazzeltje, fortuintje: Ik dacht niet, dat je zoo’n stiekemerd was om ’t voor een ouwen kennis stil te houden, dat je een pennetje hadt gehad, V. MAURIK8 117;
3. sigaretje: Doodonverschillige schelmen, die zoo ironisch-schuin de lefpet over den neus schoven en hun pennetje zoo rustig lieten dansen tusschen hun lippen, QUERIDO 4, 484.