overweg
overweg - bijwoord, zelfstandig naamwoord uitspraak: o-ver-weg 1. ermee om kunnen gaan ♢ ik kan niet met hem overweg 1. plaats waar weg en spoorbaan elkaar kruisen ♢ op de overweg kwam de trein...
Muiswerk Educatief (2017)
overweg - bijwoord, zelfstandig naamwoord uitspraak: o-ver-weg 1. ermee om kunnen gaan ♢ ik kan niet met hem overweg 1. plaats waar weg en spoorbaan elkaar kruisen ♢ op de overweg kwam de trein...
Joos Lambrechtsen (2016)
Een overweg is een gelijkvloerse kruising van een spoorweg en een weg, voorzien van andreaskruisen of hekken.
Fa. A.J. Osinga (1952)
1. s., oerwei. 2. adv.; met iem. — kunnen, mei immen oer de wei, oerwei kinne, mei immen (opsjitte) kinne, it mei immen birinne, roaije, fine kinne; niet met iem — kunnen, net mei immen torjochte kinne, net mei immen akkordearje; goed met elkaar — kunnen, goed meiïnoar kinne,...
Van Dale Uitgevers (1950)
I. OVERWEG m. (-en), kruising op gelijk niveau van een gewone weg met een spoorweg, plaats waar men een spoorweg kan oversteken: aan alle overwegen moeten slagbomen geplaatst worden. II. OVERWEG' bw., in de uitdr. met iem. overweg kunnen, kunnen omgaan, het goed met hem kunnen vinden; — bij uitbr. ook van zaken: kun je...
M. J. Koenen's (1937)
I. m. -wegen (weg over een andere heen; inz. kruising v. e. spoor- of tramweg met een gewone weg); sluitbomen bij de overwegen; onbewaakte overweg; overweg I etym. = overweg . II. bw.: hij kan met alle mensen overweg, d.i. kan omgaan met; hij kan met de Griekse vormen niet overweg, kan er zich niet mee redden, heeft er veel moeite mee.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: