Nop
I. NOP v. (-pen), (gew.) stoot, ruk; — nop hebben, beet hebben (bij het vissen). II. NOP v. (-pen), 1. oneffenheid, knoop, propje waardoor een weefsel wordt ontsierd ; — pluis, vlokje en derg. aan de oppervlakte van een stof, door een bijzondere wijze van weven of bewerken ontstaan; — (spr.) kinderen zijn een zegen de...