Wat is de betekenis van Nop?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Nop

I. NOP v. (-pen), (gew.) stoot, ruk; — nop hebben, beet hebben (bij het vissen). II. NOP v. (-pen), 1. oneffenheid, knoop, propje waardoor een weefsel wordt ontsierd ; — pluis, vlokje en derg. aan de oppervlakte van een stof, door een bijzondere wijze van weven of bewerken ontstaan; — (spr.) kinderen zijn een zegen de...

2025-07-16
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

nop

nop - Zelfstandignaamwoord 1. een niet puntig uitsteeksel Op de vloer met nop glij je minder makkelijk uit. Door de noppen op de voetbalschoen glijden de spelers niet uit op het gras. nop - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud t...

2025-07-16
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

nop

nop - zelfstandig naamwoord 1. bol of stip op een lap stof ♢ zij droeg een jurk met nopjes 1. hij was erg in zijn nopjes [tevreden en opgewekt] 2. voor nop ...

2025-07-16
Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

nop

(< noppes), niets: SMIS2.

2025-07-16
Media begrippenlijst

mr. J. Knecht (1991)

NOP

NOP is de afkorting van Nationaal Onderzoek Persmedia, een belangrijk multimedia-onderzoek. Het eerste NOP werd in 1972 uitgevoerd en bevatte gegevens over het leesbereik van alle dagbladen, vrijwel alle publiekstijdschriften en een aantal huis-aan-huisbladen. Naast gegevens over bioscoopbezoek en STER-kijken werd bovendien het bezit en gebruik van...

2025-07-16
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

nop

1. Rond koekje van peperkoekdeeg: (peper)mop, pepernoot. De kramen overladen met noppen, sneeuwbollen en pennestokken, LIA TIMMERMANS 1961, 141. 2. In ’t mv.: geld; geen noppen meer hebben; al zijn noppen zijn op.

2025-07-16
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

nop

klos of pluis op, aan of in wolstof, tapyte, ens.; genop, noppe verwyder, uitpluis.

2025-07-16
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Nop

s., nop.

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

nop

I. v. noppen (wolvlokje, pluis op wollen stoffen; Z.-N. mop I 3); zegsw. hij is goed in de noppen, kleren; hij was in de (ook: zijn) nopjes, eig. heeft zijn mooie kleren aan, fig. is in zijn schik; kinderen (een zegen des Heren) houden de noppen van de kleren, eisen veel (geldelijke) offers. II. (hengelaarsterm: beet); de zaligheid van het nop hebb...