Gepubliceerd op 11-11-2021

nop

betekenis & definitie

I. v. noppen (wolvlokje, pluis op wollen stoffen; Z.-N. mop I 3); zegsw. hij is goed in de noppen, kleren; hij was in de (ook: zijn) nopjes, eig. heeft zijn mooie kleren aan, fig. is in zijn schik; kinderen (een zegen des Heren) houden de noppen van de kleren, eisen veel (geldelijke) offers.

II. (hengelaarsterm: beet); de zaligheid van het nop hebben is hem genoeg.

< >