Wat is de betekenis van Nip?

2025-07-15
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Nip

m., (Zuidn.) in zegsw. op de nip, op het punt (staan), op het nipje, op het nippertje.

2025-07-15
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Nip

(W.O. II) scheldw. voor een Japanner. Syn.: Jap*. Zie ook: gele* gevaar. • Dit hele gebied werd gecontroleerd door die Nippen. (Piet Bakker: De slag in de Javazee. 1951) • (Henk Salleveldt: Het woordenboek van Jan Soldaat in Indonesië. 1980) • de Nip: de Japanners. (Fred S. Loen: Petjoh. Indisch woordenboek. 1994)

2025-07-15
Afkortingenlijst Vlaanderen

Team taaladvies (2020)

NIP

natuurinrichtingsproject

2025-07-15
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

nip

nip - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nippen ♢ Ik nip 2. gebiedende wijs van nippen nip! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van nippen nip je?

2025-07-15
Jargon & Slang van Soldaten

Marc De Coster (2017)

Nip

Nip - Japanner. Afk. van Nippon, de Japanse naam voor Japan.

2025-07-15
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Nip

(tijdens de Tweede Wereldoorlog) internationaal scheldwoord voor een Japanner. Afkorting van Nippon, de Sino-Japanse naam van Japan. Dit hele gebied werd gecontroleerd door die Nippen. (Piet Bakker, De slag in de Javazee, 1951)

2025-07-15
Wijn & drank Encyclopedie

Jan Zellenrath (1979)

Nip

Engels woord voor een fles van ongeveer een kwart liter, waarvan de werkelijke inhoud altijd een halve pint zou moeten zijn, d.w.z. 28,412 cl.

2025-07-15
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

nip

1. (k)nijpen, beknellen, klemmen; bijten [v. kou]; vernielen; beschadigen [v. vorst]; nip in the bud, in de kiem smoren; nip off, afbijten, afknijpen; nip up, snel oprapen; weggappen; 2. (k)nijpen; nip in, (naar) binnenwippen; nip out, uitknijpen, wegwippen; 3. neep, kneep; beet; steek, schimpscheut; bijtende kou. 4. wippertje, borreltje, hapje; 5....

Wil je toegang tot alle 10 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-15
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

nip

m. Z.-N. in zegsw.: op de nip, op het nipje, a) op het punt (staan), b) op het nippertje, z. ald.; ook, nippen.