Wat is de betekenis van netel?

2025-07-17
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Netel

v. (-en, -s), ben. voor versch. gewassen, inz. voor de brandnetel: het land is vol netel; — (Zuidn.) op netels zitten, op hete kolen zitten.

2025-07-17
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

netel

brandnetel of dovenetel. Voorbeelden: Over hun afgezakte schouders droegen zij houwelen en schoppen en om zich tegen het doornige struikgewas en de netels te beschermen hadden sommigen hun sokken over hun broekspijpen getrokken. Lut Ureel, De lange geboorte, 1977 Af en toe stond hij stil en hield een tak opzij of waarschuwde v...

2025-07-17
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

netel

netel - Zelfstandignaamwoord 1. (plantkunde) plant met gekartelde, harige blaadjes die soms een brandend gevoel veroorzaken netel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van netelen ♢ Ik netel 2. gebiedende wijs van netelen netel!...

2025-07-17
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

netel

(de, -s) - op netels zitten, op hete kolen zitten.

2025-07-17
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Netel

s., nettel.

2025-07-17
Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

NETEL

Hoewel Hebr. qĭmmōsj (Spr. 24 : 31; Jes. 34 : 13; Hos. 9 : 6 — St. Vert. „netelen”) wel in de eerste plaats de Brandnetel aanduidt, heeft het tevens een algemene betekenis, die weergegeven kan worden door „onkruid”, wat vooral Spr. 24 : 30—31 het geval zal zijn. Van de Brandn. zijn vooral de Kleine Brandn. (Urtica urens) en de Kogeltjesbrandn. (U....

2025-07-17
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

netel

v. netels, netelen (brandnetel; Lat. urtica).

2025-07-17
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

netel

('ne:tal) v. (-en, -s; -tje) brandnetel: de prikt, steekt.

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-17
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

netel

v./m. (-s, -en), ben. voor verschillende plantesoorten, m.n. voor de brandnetel: het land is vol netel; (gew.) op netels zitten, op hete kolen.