Wat is de betekenis van netelig?

2024-04-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

netelig

netelig - Bijvoeglijk naamwoord 1. moeilijk, hachelijk, pijnlijk, heikel Het wangedrag van de kroonprins bleef een netelige kwestie in de buitenlandse verhoudingen. Woordherkomst afgeleid van netel met het achtervoegsel -ig

2024-04-28
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

netelig

netelig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: ne-te-lig 1. moeilijk of lastig ♢ we waren in een netelige situatie terechtgekomen Bijvoeglijk naamwoord: ne-te-lig ... is neteliger dan ... he...

2024-04-28
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Netelig

Verwantschap tussen netelig en brandnetel ligt voor de hand. Tot de netelachtigen behoren allerlei planten, onder andere de hennep. Uit de bastvezels daarvan maakte men vroeger neteldoek. De aandoening die men netelroos noemt, kenmerkt zich door jeuk, evenals de prik van de brandnetel. De eerste betekenis van netelig is dan ook: geprikkeld wordend...

2024-04-28
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

netelig

prikkelrig, liggeraak; moeilik, haglik, lastig.

2024-04-28
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Netelig

adj. & adv., bihyplik, slim, lêstich, faei.

2024-04-28
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Netelig

bn. (-er, -st), 1. lichtgeraakt, korzelig, grillig: een netelig mens; een netelig karakter hebben; 2. moeilijk, hachelijk, bedenkelijk: een netelige zaak; hij verkeert in netelige omstandigheden.

2024-04-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

netelig

bn., bw. (1 van personen: lichtgeraakt, korzelig, grimmig; 2 van zaken: lastig, moeilijk, bedenkelijk, hachelijk): 1. een netelig mens; 2. een netelig geval, een netelige toestand; het ziet er daar netelig uit.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

netelig

(‘ne:təlach) bn. en bw. (-er, -st) 1. lastig, moeilijk : een -e omstandigheid, toestand, zaak; een geval, vraagstuk; dat ziet er uit. Syn. → distəlig. 2. prikkelbaar, lichtgeraakt : -e twistzoekers; een humeur, karakter; in -e stemming; een -e samenspraak.