lustelozer, lusteloost of meest lusteloos:
I. bn.:
1. zonder geneigdheid om bezig te zijn, of iets te ondernemen; zonder energie: de zieke werd met de dag lustelozer; in een lusteloze houding uitgestrekt;
2. van de handel: niet willig: de markt was lusteloos;
II. bw.; met gebrek aan lust of energie: lusteloos zijn werk doen.