linker
...
Jan Hoogland, Roel Otten | AUP Amsterdam Univerisity Press
Wiktionary (2019)
linker - Bijvoeglijk naamwoord 1. aan die zijde van het lichaam waar gewoonlijk het hart zit ♢ Waar is de linker handschoen gebleven? linker - Zelfstandignaamwoord 1. (informatica) link-editor (programma om diverse sourcecodes te 'linken') linker - Bijvoeglijk naamw...
Muiswerk Educatief (2017)
linker - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: lin-ker 1. wat links zit ♢ met mijn linkeroog zie ik niet veel 1. laat je linkerhand niet weten wat je rechter doet [schep niet op over wat je goed doet]...
Van Dale Uitgevers (1950)
I. m. (-s), 1. (veroud.) valsaard, bedrieger, schelm; 2. vent, kerel. II. bn., het tegengestelde van rechter ; behalve in elliptisch gebruik (:bedoel je de linker of de rechter?) bijna uitsluitend in samenstellingen: hij sprak het meest tot zijn linker buurman.
M. J. Koenen's (1937)
I. m. linkers (vero., lit. t. bedrieger, deugniet, schavuit; ook: schalk, slimmerd); ook, linkerd volkst. II. bn. (eig. aan de zijde van het lichaam waar het hart is, inz. in samenkoppelingen). III. v. (linkerhand): i. d. linker.
Jozef Verschueren (1930)
[➝ link] I. bn. [ter linkerzijde] 1. aan de zijde waar men het hart voelt kloppen: zijn rechterbeen over het slingeren. Tgst. rechter. 2. verkeerd. II. v. linkerhand: hij hield het boek in de -. III. m. (-s) W.g. 1. bedrieger, valsaard. 2. guit, slimmerd. Opm. Linker (I 1) vormt met een groot aantal zelfstandige naamwoorden koppelingen en w...
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: