Linker
I. m. (-s), 1. (veroud.) valsaard, bedrieger, schelm; 2. vent, kerel. II. bn., het tegengestelde van rechter ; behalve in elliptisch gebruik (:bedoel je de linker of de rechter?) bijna uitsluitend in samenstellingen: hij sprak het meest tot zijn linker buurman.