Wat is de betekenis van leuter?

2024-04-26
Algemeen Nederlands Woordenboek

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

leuter

mannelijk lid. mannelijk geslachtsdeel; mannelijk lid; penis. Voorbeelden: Van dezelfde samenstellers verschijnt dit voorjaar de bundel 'Klotegedichten.' Voor wie vindt dat de vorige bloemlezing een te eenzijdig beeld geeft van de wereld der geslachtsorganen. De potentiële lezer wordt wel meteen gewaarschuwd: gedichten...

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

leuter

(1931) (inf.) mannelijk geslachtsdeel. Afgeleid van het werkwoord 'leuteren' (schudden, een heen en weer gaande beweging maken). De Bargoensdeskundige J.G.M. Moormann heeft het woord in 1931 voor het eerst opgetekend in Wijhe (een dorp aan de Ijssel). ‘Zijn leuter is miens’: hij neigt naar homoseksualiteit (Peter Hoefnagels: Een kluifdu...

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

leuter

leuter - Zelfstandignaamwoord 1. (anatomie), (informeel) het mannelijk geslachtsdeel leuter - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van leuteren ♢ Ik leuter 2. gebiedende wijs van leuteren leuter! 3. (bij inversie) tweede pers...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

leuter

leuter - zelfstandig naamwoord uitspraak: leu-ter 1. iemand die slap zit te praten ♢ wat had die leuter weer een vreemd verhaal 2. mannelijk geslachtsdeel ♢ hou die broek aan, ik hoef je leuter...

2024-04-26
Erotisch woordenboek

Hans Heestermans (1977)

leuter

leuter - penis; eig. ‘voorwerp waarmee een heen en weer gaande beweging wordt gemaakt'. Van leuteren.

2024-04-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

leuter

geleuter, talm; sanik.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

leuter

('leutәr) v. het leuteren.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Leuter

LEUTER, m. (w. g.) tekort, gebrek aan iets.