lenig
lenig - Bijvoeglijk naamwoord 1. met soepele ledematen ♢ De lenige jongen klom over het hekwerk of het niets was. lenig - Bijwoord 1. met soepele ledematen ♢ Hij klom lenig over het hekje. lenig - Werkwoord 1. eerste p...
Nederlandstalige WikiWoordenboek
lenig - Bijvoeglijk naamwoord 1. met soepele ledematen ♢ De lenige jongen klom over het hekwerk of het niets was. lenig - Bijwoord 1. met soepele ledematen ♢ Hij klom lenig over het hekje. lenig - Werkwoord 1. eerste p...
Nederlands woordenboek voor onderwijs
lenig - bijvoeglijk naamwoord uitspraak: le-nig 1. als je je op veel manieren gemakkelijk kunt buigen en bewegen ♢ danseressen zijn meestal erg lenig Bijvoeglijk naamwoord: le-nig ... is leniger dan ... ...
De Oosthoek is een Nederlandse encyclopedie die in verschillende uitvoeringen is verschenen
bn. enbw. (-er, -st), 1. buigzaam, soepel: het leder wordt met traan ingesmeerd om het leniger te maken; een metaal, goed smeedbaar; m.n. van het lichaam en vandaar van personen, zich soepel bewegend, goed kunnende klimmen enz.: hij is erg —; 2. (fig.) van aard zijn, meegaand.
T. Pluim - 1921
’t Grondwoord is niet in gebruik, maar behoort tot den Germaanschen wortel len = rekbaar zijn; lenig is dus: buigzaam, meegevend, zacht; vandaar: lenigen = verzachten. (Vergl. ’t Lat. lenis — zacht; lentus — buigzaam.)
Groot woordenboek der Nederlandsche taal
LENIG, bn. bw. zacht, buigzaam, soepel: het leder wordt met traan ingesmeerd, om het leniger te maken; — hij is lenig van lichaam, het tegengestelde van stijf; — (w. g.) smeedbaar, buigzaam van metalen: een lenig metaal; — (fig.) lenig van aard zijn, meegaande; — (gew.) lenig aan, zachtjes aan.
Gerelateerde zoekopdrachten