lenig - Bijvoeglijk naamwoord
1. met soepele ledematen
♢ De lenige jongen klom over het hekwerk of het niets was.
lenig - Bijwoord
1. met soepele ledematen
♢ Hij klom lenig over het hekje.
lenig - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lenigen
♢ Ik lenig
2. gebiedende wijs van lenigen
♢ lenig!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lenigen
♢ lenig je?
Woordherkomst
afgeleid van lei ?? met het achtervoegsel -ig
Verwante begrippen
buigbaar, buigzaam, smijdig
Gepubliceerd op 04-12-2017
lenig
betekenis & definitie