bn. enbw. (-er, -st),
1. buigzaam, soepel: het leder wordt met traan ingesmeerd om het leniger te maken; een metaal, goed smeedbaar; m.n. van het lichaam en vandaar van personen, zich soepel bewegend, goed kunnende klimmen enz.: hij is erg lenig;
2. (fig.) van aard zijn, meegaand.