Langzaam
bn. bw. (...zamer, -st), 1. niet schielijk, traag: dat werk vordert maar langzaam; langzaam, eten, spreken; — (spr.) langzaam gaat zeker, wil men zijn doel bereiken, dan moet men niet met overhaasting te werk gaan; vandaar: haast u langzaam. 2. met geringe snelheid: langzaam rijden, varen; — een langzaam s...