Wat is de betekenis van krioelen?

2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Krioelen

(het krioelde, heeft gekrioeld), 1. zich in alle richtingen door elkander bewegen, wemelen, krielen: ’t woelend en krioelend leven (Luyken); (onpers.) het krioelde van mensen; 2. vol zijn (van): het boek krioelt van de drukfouten; (onpers.) in dit water krioelt het van vissen.

2025-07-16
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

krioelen

krioelen - Werkwoord 1. in grote aantallen willekeurig door elkaar heen bewegen (…) de talrijke wandelaars krioelen in hun bonte kledij dooreen en overal is gezang, gedans, gejuich. 2. vol zijn, druk zijn De straten krioelen hier van de toeristen....

2025-07-16
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

krioelen

krioelen - regelmatig werkwoord uitspraak: kri-oe-len 1. naar alle kanten door elkaar heen bewegen ♢ de mieren krioelen in het nest 1. het krioelt er van de mensen [het is er erg vol] ...

2025-07-16
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Krioelen

v., grimelje, grimmelje, wrimelje, wim(m)elje, wimerje, krielje, krioelje, krimelje, tsjispelje; het krioelt van, it sweeft fan, libbet fan, tilt (op) fan.

2025-07-16
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

krioelen

krioelde, heeft gekrioeld; wemelen, krielen: op die markten krioelt het van volk.

2025-07-16
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

krioelen

(kri'oelən) (krioelde, heeft gekrioeld) [ ~krieuwelen] krielen nl. 1. (1) : het -d leven; het krioelt van volk op straat. 2. (2) : een boek -d van drukfouten; in dat water krioelt het van vissen.

2025-07-16
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

krioelen

(het krioelde, heeft gekrioeld), 1. zich in alle richtingen door elkaar bewegen, wemelen, krielen; (onpers.) het krioelde van mensen; 2. vol zijn (van): het boek krioelt van de zetfouten.

2025-07-16
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

krioelen

krioelen ww. 'wemelen, zich in grote menigte heen en weer bewegen' categorie: leenwoord, geleed woord Mnl. crielen 'krioelen' in Hoe over vissche die rivier uyt cryelde een menichte van vorsschen 'Hoe in plaats van vissen een menigte kikvorsen uit de rivier tevoorschijn kwam' [1440; MNW]; vnnl. krioelen 'id.' in...

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-16
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Krioelen

Krioelen (het krioelde, heeft gekrioeld), door elkander wemelen, krielen: het krioelde van menschen; in dit water krioelt het van visschen. KRIOELING, v. het krioelen, gekrioel.