Gepubliceerd op 04-12-2017

krioelen

betekenis & definitie

krioelen - Werkwoord
1. in grote aantallen willekeurig door elkaar heen bewegen
(…) de talrijke wandelaars krioelen in hun bonte kledij dooreen en overal is gezang, gedans, gejuich.
2. vol zijn, druk zijn
De straten krioelen hier van de toeristen.
Het krioelde hier van de mieren.

Woordherkomst
van het Middelnederlandse woord crielen, mogelijk weer van het Friese woord kriuwelje "kriebelen"