Wat is de betekenis van knel?

2024-03-29
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Knel

Zie Cornelis

2024-03-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

knel

knel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knellen ♢ Ik knel 2. gebiedende wijs van knellen knel! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knellen knel je?

2024-03-29
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Knel

m -> Cornelis (Ov.).

2024-03-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

knel

knyp, moeilikheid; geknel, (hard) druk; klem, knyp; te nou wees; beklem.

2024-03-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Knel

s., knipe; in dezitten, yn ’e knipe, bikniping, biklimming, bisnijing, fordrukking sitte.

2024-03-29
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-03-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Knel

I. v. (-len), 1. in de knel zitten, gekneld, beklemd zijn: mijn vinger zit in de knel; — (fig.) in benauwing, verlegenheid, nood zitten; uit de knel raken, weer vrij worden; 2. (veroud.) val, klem; — II. als bn., knel zitten, raken, gekneld, beklemd.

2024-03-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

knel

v. (fig. verlegenheid; ook: [vossen]val): hij zit in de knel, moeilijkheid.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-03-29
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

knel

v. (-len) 1. Eig. het gekneld zijn, klemming ; mijn vinger zit in de -. 2. Metn. klem, val. 3. Metf. verlegenheid : in de zitten.