Wat is de betekenis van knel?

2025-07-14
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-14
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-14
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Knel

I. v. (-len), 1. in de knel zitten, gekneld, beklemd zijn: mijn vinger zit in de knel; — (fig.) in benauwing, verlegenheid, nood zitten; uit de knel raken, weer vrij worden; 2. (veroud.) val, klem; — II. als bn., knel zitten, raken, gekneld, beklemd.

2025-07-14
Nederlandse Voornamenbank

Meertens Instituut (2020)

Knel

Zie Cornelis

2025-07-14
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

knel

knel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knellen ♢ Ik knel 2. gebiedende wijs van knellen knel! 3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van knellen knel je?

2025-07-14
Voornamenboek

Dr. Johannes van der Schaar (1964)

Knel

m -> Cornelis (Ov.).

2025-07-14
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

knel

knyp, moeilikheid; geknel, (hard) druk; klem, knyp; te nou wees; beklem.

2025-07-14
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Knel

s., knipe; in dezitten, yn ’e knipe, bikniping, biklimming, bisnijing, fordrukking sitte.

Wil je toegang tot alle 15 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-14
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)